Aanhalingstekens (dubbele en enkele) zijn onmisbaar in dialogen, maar enkele aanhalingstekens kun je voor veel meer doeleinden gebruiken. Onze Taal heeft daar een handig overzicht van gemaakt, kijk maar.
Je kunt aanhalingstekens dus bijvoorbeeld gebruiken bij zelfbedachte woorden en bij woorden die naar zichzelf verwijzen, maar ook bij een spottend bedoeld woord. En in dat laatste geval gaat het nog weleens fout.
Is een woord niet in de letterlijke betekenis ervan bedoeld, maar bijvoorbeeld sarcastisch of spottend, dan kun je het tussen aanhalingstekens zetten. Ben je op visite geweest bij een zwijgzame oudtante, dan kun je schrijven:
Het was zoals gebruikelijk weer ‘oergezellig’.
Dat je dat woord onder geen beding tussen aanhalingstekens zet als het wél oergezellig was, hoef ik vast niet uit te leggen.
De plaatselijke bakker heeft al geruime tijd (de kleuren van het broodje zijn niet bepaald sprankelend meer te noemen) bovenstaand bord op de stoep staan. Elke keer moet ik er weer om lachen. De bedoeling was vast om de benaming van het broodje door middel van die aanhalingstekens weer te geven. Maar hij had ze beter weg kunnen laten; in feite beweert hij nu immers: dit broodje is helemaal niet gezond. (Maar of ze nu wel of niet gezond zijn, lekker zijn ze!)
Ook met het gebaar voor aanhalingstekens kun je behoorlijk de mist in gaan, trouwens:
Pas dus op met het ‘uitdelen’ van aanhalingstekens. Zet woorden die je letterlijk zo bedoelt er nooit tussen.