In de auto luister ik graag (en meestal) naar Radio 2. Na een lange werkdag rijd ik op een dinsdag naar huis. Terwijl ik me een beetje begin te ergeren aan de automobilist die veel te weinig ruimte laat tussen mijn achter- en zijn voorbumper, hoor ik de radiopresentator zeggen: ‘Als jij je ook aan je partner irriteert, bel ons dan.’ Even hoop ik dat hij zich vergist, maar hij herhaalt in de volgende vijf minuten steeds hetzelfde zinnetje. ‘Irriteer jij je ook zo aan jouw man of vrouw?’
Irriteren. Het lijkt een modewoord, gebruikt in plaats van ergeren – een woord dat ik nauwelijks meer hoor. Waar ergeren een verplicht wederkerend werkwoord is, is irriteren dat juist niet. Maar het wordt wel vaak ten onrechte in de wederkerende vorm gebruikt.
Een wederkerend werkwoord wordt altijd in combinatie met een wederkerend voornaamwoord (zoals ‘zich’) gebruikt. Iets of iemand irriteert je en je ergert je aan iets/iemand. Een ezelsbruggetje: het langzaamaan in de vergetelheid rakende bordspel ‘Mens erger je niet!’ Het woord ergeren is hier niet simpelweg te vervangen door irriteren. Of je zou ervan moeten maken: ‘Mens laat je niet irriteren!’ Maar dat klinkt nogal merkwaardig.
Na een paar kilometer raak ik de irritante medeweggebruiker gelukkig kwijt. En op de radio melden zich tal van mensen die beweren ‘zich te irriteren’ aan hun partner. ‘Mens, erger je niet,’ fluister ik mezelf toe. Glimlachend, dat wel.
Leuk hé: onze taal.